Klassieker

Published on februari 22nd, 2013 | by debramster

8

Giorgiobio deel 4: Silver screen Mensch-Machine

Het moest er maar eens van komen. Zoals wij hier al eerder hebben geconstateerd is het ontbreken van een goede biografie van Giorgio Moroder een grote omissie in de geschiedschrijving van de moderne muziek. Met de komst van een generatie muzikanten die hun inspiratie niet automatisch bij Beatles en Stones vinden, maar eerder bij The Human League, Gary Numan of Depeche Mode, zou je verwachten dat een of andere journalist eens in zijn pen klom om haarfijn uit de doeken te doen wat een van de aartsvaders van de moderne elektronische dansmuziek allemaal heeft uitgespookt met wie en waarom. Niet dus. Dan maar zelf doen.

De actieve muzikale carrière van Giorgio is grofweg te verdelen in drie delen, die elk ongeveer een decennium beslaan en zich in drie verschillende steden afspelen. De “bubblegum” jaren zestig in Berlijn, de “disco” jaren zeventig in München en de “movie” jaren tachtig in Los Angeles. Vandaag alweer deel vier, met daarin films, films, films en Dolly Dots.

(Deel 1deel 2, deel 3)

In de vorige delen hebben we gezien dat Giorgio in 1972 zijn eerste stappen in de filmwereld heeft gezet met de soundtrack van Die Klosterschülerinnen, een film van Eberhard Schröder over meisjes op een Rooms-katholiek internaat die het vreselijk moeilijk hebben met hun vleselijke verlangens. In 1978 leverde Giorgio een bijdrage aan Thank God It’s Friday en in datzelfde jaar maakte hij de soundtrack van Midnight Express, waarmee hij een jaar later een Oscar won. Met die Oscar was zijn kostje natuurlijk gekocht in de filmwereld en er zou menig soundtrack volgen. Helaas, zou ik daar bijna aan toe willen voegen, want bar weinig van Giorgio’s filmwerk heeft de tand des tijds doorstaan. Maar: er zijn lichtpuntjes en omdat wij wel graag alles van Giorgio willen weten, gaan we de zure appel helemaal opeten.

The Good

Na het succes met Midnight Express in 1978 duurde het tot 1980 voordat Giorgio’s volgende soundtrack verscheen. Foxes (in Nederland verschenen onder de veel betere titel Meiden met lef) is de eerste grote film van Adrian Lyne (hij zou later onder andere Nine 1/2 Weeks en Fatal Attraction maken) en vertelt het verhaal van vier tienermeisjes die in de San Fernando Valley de jaren des onderscheids bereiken. Een van die meiden was Jody Foster en een andere Cherie Currie, die wij beter kennen als de zangeres van The Runaways

Kleine meisjes worden groot

De soundtrack verscheen als dubbelalbum op Casablanca en was net als Thank God It’s Friday meer een extra product naast de film. De productie was volledig in handen van Giorgio Moroder. De Soundtrack bevatte een aantal grote hits, zoals On The Radio van Donna Summer, Fly Too High van Janis Ian en Bad Love van Cher. Het ruim 10 minuten lange Valley Of The Dolls is een typische Giorgiocomposistie in het computerdiscogenre. De plaat bevat verder een solonummer van drummer Keith Forsey, die later zelf ook soundtracks zou componeren en een eerste samenwerking met de zangroep Brooklyn Dreams. Met de zanger van die groep, Joe Esposito, zou Giorgio later nog verschillende platen maken (waarvan ik je er weinig kan aanbevelen).

Jaha, die is dus ook van Giorgio

Met de volgende film ging het ook nog goed. American Gigolo staat natuurlijk vooral bekend als de film waarin Richard Gere in zijn blote tampeloeres te zien is, maar het is ook de film met misschien wel de beste Giorgio-soundtrack.

“His business is pleasure”

American Gigolo is eigenlijk een soort glamourversie van Taxi Driver (waarvan regisseur Paul Schrader het script schreef). Het was niet alleen de doorbraakfilm voor Richard Gere, maar ook voor Giorgio Armani, die hem van pakken voorzag. Producent Jerry Bruckheimer suggereerde om dan maar die andere Giorgio te vragen om de soundtrack te maken. Het bleek een gouden greep.

De grote hit van de film is Call Me van Blondie, waarvan Deborah Harry de tekst schreef. Giorgio schreef de muziek en had eigenlijk Stevie Nicks voor dat nummer gevraagd, maar die had geen zin. Jammer voor haar, want Call Me werd dus een wereldhit.

Richard gaat ff dansen met de jongens

Call Me begon als een instrumentaal nummer. Het staat als Night Drive, Palm Springs Drive en Night Drive (Reprise) nog drie keer op de soundtrack. Alle versies zijn met hun pompend discoritme en lyrische melodie echte Giorgio-klassiekers. Night Drive had als single zelfs enig succes. Ook de andere nummers op de soundtrack zijn om over naar huis te schrijven. Zelfs het wat zoetsappige The Seduction (waarop Giorgio samenwerkte met James Last!) is het aanhoren waard. Het geheel is geslaagd als soundtrack, maar ook als plaat die je eens lekker in de huiskamer opzet. Kwa vibe is het precies wat moderne electronische bands als Chromatics nastreven (Night Drive was vast niet voor niks de titel van hun eerste plaat). Helaas is het de laatste soundtrack van Giorgio die behalve commercieel ook artistiek van hoog niveau is.

Paul Schrader moet erg tevreden zijn geweest over zijn samenwerking met Giorgio, want hij vroeg hem meteen om de soundtrack te maken voor zijn volgende film: de remake van Cat People, die in 1982 zou verschijnen.

Nastassja Kinski is eigenlijk een poes

Cat People staat natuurlijk vooral bekend als de film waarin Nastassja Kinski in heur blote tampeloeres te zien is. Voor de verderest is de film nogal matigjes. Datzelfde geldt voor de soundtrack. Met uitzondering dan van de epische samenwerking tussen Giorgio Moroder en David Bowie. Die samenwerking leverde het nummer Cat People (Putting Out Fire) op; een nummer dat even onmiskenbaar Giorgio als David is. Op David’s tijdlijn zit dit nummer precies tussen Scary Monsters en Let’s Dance. David klinkt hier op zijn allergothst (of op zijn alleriggyst, zo u wilt). The Sisters Of Mercy hebben dit geluid onmiddellijk gekopieerd (luister nog maar eens naar More).

Image

Cat People verscheen op single en was in Scandinavie een grote hit. In 1983 nam David het nummer nogmaals op voor Let’s Dance (het verscheen als B-kant van de gelijknamige single). Quentin Tarentino zette het nummer in 2009 onder de climax van Inglorious Basterds.

Remix: Cat People (Putting Out Fire) in Inglorious Basterds

Cat People werd net als American Gigolo geproduceerd door Jerry Bruckheimer. Je kent die gast wel. Hij is van spierballenfilms als Top Gun, The Rock en Bad Boys. Jerry hield wel van de sound van Giorgio en vroeg hem om een deel van de soundtrack bij zijn volgende film Flashdance te maken. Daar zei Giorgio natuurlijk geen nee tegen.

The Bad

Flashdance vertelt het verhaal van lasster Alex die een carrière als danseres nastreeft. Na wat tegenslagen lukt dat natuurlijk. Flashdance…What A Feeling is een enorme hit voor Giorgio (en natuurlijk voor Fame-ster Irene Cara – die school levert echt talent op!) en wint een Oscar. Op artistiek gebied is het echter allemaal niet veel soeps.

Bij de suppergladde Bruckheimer is het van dik hout zaagt men planken en dat maakt van zowel de film als de soundtrack een weinig subtiele kijk- en luisterervaring. Nu is Giorgio natuurlijk zelf ook niet vies van effectbejag en geld verdienen. Niks mis mee verder, maar in dit geval is de som der delen minder dan het geheel. Next!

Giorgio over Scarface

In 1983 poept Giorgio nog wat nummers uit voor de soundtrack van Superman III, maar dat levert niks memorabels op. Zijn soundtrack voor Scarface (ook 1983) is dat natuurlijk wel. Of eigenlijk: een beetje. Muzikaal is het allemaal wat opgefokt in dat typische levenloze 80s-stijltje. Dat was precies de reden waarom regisseur Brian De Palma Giorgio in de arm had genomen. In de film werkt het, maar thuis op de bank niet. Titelnummer Scarface (Push It To The Limit) is met zijn stoere zang van Paul Engemann (nomen est omen?) en foute cokegitaarsolo eigenlijk alleen nog grappig op een zo-fout-dat-het-goed-is-achtige manier. Het enige nummer dat de tand des tijds nog een beetje doorstaan heeft is Rush Rush. Debbie Harry schreef en zong het nummer. Het was haar eerste single onder eigen naam, maar geen grote hit.

Neusje in de Yayo

Giorgio had zich intussen fijn genesteld in LA, waar hij nu ook een eigen studio had. Daar schudde hij de ene na de andere soundtrack uit zijn mouw.  Op vrijwel elke daarvan staat wel een supermegawereldhit die bij mensen van mijn leeftijd in het hersenschors gegraveerd staat.

Image

Don’t touch my cab, fool!

In 1983 en 1984 maakte Giorgio bijvoorbeeld de scores voor DC Cab (met Mr. T als taxichauffeur!), Never Ending Story en Electric Dream. Die soundtracks leverde hits op met respectievelijk (weer) Irene Cara, Limahl (je weet wel: dat kuikenhoofd van Kajagoogoo) en Phil Oakey.

Gelukkig is de song niet neverending…

Intermezzo: Metropolis

In 1984 beleefde het project waar Giorgio al vanaf 1981 mee bezig was zijn première. Zijn gereconstrueerde en geremixte versie van Fritz Lang’s Metropolis kwam uit.

“Performed by today’s top musical artists”

In zijn jeugd had Giorgio een grote voorliefde voor de film ontwikkeld en vanaf 1981 speurde hij de wereld af naar kopieën. Net als andere Duitse films van voor de oorlog waren die namelijk overal en nergens terecht gekomen. Filmliefhebbers hadden ze Duitsland uit gesmokkeld om te voorkomen dat ze in handen van de vernielzuchtige Nationaal-Socialisten vielen. Giorgio spoorde verschillende exemplaren op in Australië en in de VS. Hij restaureerde de kopieën en voorzag ze van kleur, ondertitels en een compleet nieuwe soundtrack. Met de alleszins behapbare lengte van 1 uur en 20 minuten herintroduceerde Giorgio zo een dystopische klassieker bij de MTV-generatie.

Giorgio spreekt vanaf 7:15

Voor de soundtrack van Metropolis wist Giorgio menig 80s-ikoon te strikken. Jon Anderson, Pat Benatar, Bonnie Tyler, Adam Ant, allemaal droegen ze hun steentje bij. Freddie Mercury zong de officieuze titelsong Love Kills. Het project inspireerde Freddie blijkbaar zo dat de eerstvolgende singles van Queen’s album The Works uit 1984 (Radio Gaga en I Want To Break Free) naadloos aansloten bij Metropolis. Voor videoclip van Radio Gaga maakt de band zelfs gebruik van beelden uit de film.

Roger Taylor zit aan Freddie’s knuppel

The Ugly

Giorgio bleef de hele jaren 80 actief in de filmwereld. Hij maakte soundtracks voor nog drie producties van Jerry Bruckheimer. Top Gun (met Berlin’s Take My Breath Away) is daarvan de meest bekende. De andere twee waren Thief Of Hearts en Beverly Hills Cop II (voor deel I had Giorgio’s rechterhand Harold Faltermeyer de soundtrack gemaakt). Andere films waarvoor Giorgio muziek maakte waren de fietskoerierfilm Quicksilver (waarvoor hij samenwerkte met Roger Daltrey), Rocky Stallone’s armpjedrukfilm Over The Top (titelnummer met Van Halen), de tienerkomedie Summer School, de Dolly-Dotsfilm Dutch Treat, Rock Stallone’s Talibanfilm Rambo III, een Hongaarse film over damesliefde met de titel Another Way (titelsong met Jenifer Rush), de Italiaanse erotiese B- horrorfilm Mamba (aka Fair Game) en het Richard-Dreyfussvehicel Let It Ride. Allemaal niet heel erg goed.

Giorgio meets The Dots

Tegen het einde van de jaren 80 raakte Giorgio’s geluid uit de gratie in Hollywood. Strijkers raakten weer in de mode, electronica niet, dus hij werd minder en minder gevraagd voor soundtracks. In 1990 leverde hij nog een bijdrage aan de soundtrack van Navy Seals, waarvoor hij zich met Mr. Big op het glibberige pad van de hardrock begeeft, en aan The Neverending Story II. Zijn filmwerk in Hollywood is daarna definitief voorbij. In de jaren 90 doet Giorgio nog twee filmdingetjes in Europa (het Italiaanse Jackpot in 1993 en het Duitse Pepolino und der Schatz der Meerjungfrau in 1996), maar daarna is het schluss.

Samenvattend kunnen we vatstellen dat de kwaliteit van Giorgio’s filmwerk een omgekeerd evenredige relatie vertoont met de kwantiteit. De productie neemt vanaf 1983 fiks toe, maar eigenlijk klinkt het allemaal voor geen meter meer. Zelfs als je probeert om een beetje door het destijds gangbare doodse productiegeluid heen te luisteren, is het grotendeels lelijkheid wat je hoort. Wat dat betreft waren Giorgio en Bruckheimer een match made in heaven.

Rotwang

Mensch und Machine

Met het oog op de afnemende kwaliteit van de Giorgiofilmnummers kunnen we constateren dat er een zekere ironie zit in Giorgio’s obsessie met Metropolis. Het centrale thema van die film is immers de strijd van de mens tegen de machine. Giorgio lijkt die strijd in de jaren 80 een beetje verloren te hebben. Net als Rotwang in Metropolis creëerde Giorgio zijn eigen muziekrobot en daarmee zijn eigen ondergang. Aanvankelijk was Giorgio de machine de baas. Gaandeweg lijkt het erop dat de machine de macht overnam en Giorgio de ene na de andere formule-achtige nummer uit zijn binnenste liet toveren, die allemaal even emotieloos waren en gespeend van elk gevoel voor subtiliteit. Het leverde natuurlijk succes en dollars op, maar ik vraag me af of Giorgio zelf diep in zijn hart trots is op het filmwerk dat hij na 1983 heeft afgeleverd. Ik hoop eigenlijk van niet…

 

WORDT VERVOLGD…

[spotify id=”spotify:user:1133311069:playlist:3nRnDpNzOzFCevbhWTO639″ width=”300″ height=”380″/]

Comments

comments

Tags: , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,


About the Author



8 Responses to Giorgiobio deel 4: Silver screen Mensch-Machine

  1. Pingback: Giorgiobio deel 3: computerdisco goes to Hollywood | KETTINGZAAG

  2. Pingback: Giorgiobio deel 5: de taaie jaren tachtig | KETTINGZAAG

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back to Top ↑